4.1 Romeinse leger
4.1.1 De organisatie van het Romeinse leger vanaf Marius'
hervormingen
4.1.1.1 Het burgerleger
Eeuwenlang heeft het Romeinse Rijk het zonder officieel leger moeten stellen. Wanneer de nood hoog werd en de machthebber(s) van Rome het nodig vond(en) militair in te grijpen, dan werd er snel een volksmilitie opgetrommeld. Om potentiële soldaten zo snel mogelijk te kunnen oproepen, noteerden men ze bij de volkstellingen. Burgers die wilden meevechten, moesten zelf hun eigen legeruitrusting bekostigen. Bij de afloop van een roemrijke strijd werden de 'part - timesoldaten' beloond met een stukje grond of geld. Het gebeurde ook geregeld dat de Romeinen gingen aankloppen bij hun bondgenoten voor militaire ondersteuning te vragen om zo hun eigen nederlagen te voorkomen. Gaius Marius voerde rond 100 v. Chr. enkele belangrijke hervormingen door in het leger. De situatie vereiste dit immers ten zeerste: het Romeinse Rijk was nog steeds in expansie en daarom moest ook het leger kunnen meegroeien om het inmiddels reusachtige rijk te kunnen verdedigen en nieuwe gebieden te kunnen veroveren. De militaire acties verwijderden zich niet alleen steeds verder van huis maar ze duurden daarbij ook nog eens veel langer waardoor de burgers begonnen te morren over het burgerleger.
4.1.1.2 Het beroepsleger
Hierdoor besloot de Romeinse consul en veldheer Gaius Marius omstreeks 100 v. Chr. om het Romeinse burgerleger om te vormen tot een beroepsleger. Een groot voordeel van dit beroepsleger was dat de soldaten nu veel sterker en beter waren door hun degelijke vooropleiding en hun betere bewapening. Maar er was ook een keerzijde aan de medaille: hun kracht kon evenzeer misbruikt worden voor persoonlijke, politieke doeleinden zoals ook Caesar zou doen na zijn overwinning op Gallië. Het waren nu vooral mensen uit de lagere klassen die zich opgaven voor het beroepsleger omdat dit hun kans was om hogerop te raken in het leven en om meer aanzien te verwerven. Het leven als legioensoldaat was weliswaar hard en de risico's talrijk maar met wat moed en veel geluk konden ze bij hun afzwaai welgestelde burgers zijn die hun families en zichzelf heel wat meer te bieden hadden dan daarvoor.
4.1.1.3 De structuur van het Romeinse leger
Het Romeinse leger bestond uit twee grote delen nl. de legioenen en de hulptroepen. A) De legioenen:
STRUCTURELE OPDELING & FUNCTIES:
Het legioen vormde de kern van het Romeinse leger. De soldaten die voor hun legerdienst soldij trokken, moesten zich onder eed voor een termijn van twintig jaar verbinden. Eén legioen bestond zuiver theoretisch bekeken uit 6000 man maar factoren zoals ziekte, oorlog, enz. staken hier wel eens een stokje voor. Er kwamen zelfs in bepaalde perioden legioenen voor die nog maar slechts 4000 man telden. Eén legioen was opgedeeld in tien cohorten de welke elk op hun beurt drie manipels bevatten. Eén manipel was verdeeld in 2 centuria (of ordo), elk met 100 soldaten. Aan het hoofd van zo'n legioen stonden zes hogere officieren die tribuni militum werden genoemd. Om de beurt voerden ze om de twee maanden het bevel. Gewoonlijk waren deze krijgstribunen mannen uit de ridderstand of jonge mannen die een senatoriale loopbaan voor zich zagen en deze militaire posten slechts een beperkte periode bekleden daardoor. Ten tijde van de Gallische Oorlog ontnam Caesar hun stilletjes aan het grootste deel van hun bevoegdheid en bracht die over op de legaten. De legaten waren de hoogste officieren van de generale staf en de vertrouwensmannen van de opperbevelhebber. Als we lager op de ladder van de militaire bevoegdheden een kijkje gaan nemen dan komen we terecht bij de centurio waarvan er aan het hoofd van elk van de zestig centurieën één stond. Dit was een soort van onderofficier. Ze verschilden allen onderling in graad, naargelang de centurie die zij aanvoerden. Onder de zestig centurieën van een legioen was de centurio van de 1ste centurie van de 1ste manipel van de 1ste cohorte de hoogste in graad. Bijgevolg trof men helemaal achteraan in rang de centurio van de 2de centurie van de 3de manipel van de 10de cohorte aan. De eerste manipel van iedere cohorte heette pilus, de primus pilus (of primipilus) was bijgevolg de 1ste manipel van de 1ste cohorte van het legioen. De primi pili centurio stond aan het hoofd daarvan. Hij was de centurio met de allerhoogste rang van het legioen. De zes centuriones van de 1ste cohorte waren de primorum ordinum centuriones of primi ordines en woonden geregeld de krijgsraad bij. Als optio, assistent van een centurio, had je slechts gezag over een laag centuria terwijl de zonen van senatoren e.d. baas werden over de hogere centuria aangezien militaire ervaring onontbeerlijk was voor een bloeiende politieke carrière. Een zeer ervaren centurio maakte verder ook kans om een praefectus castrorum (kampcommandant) te worden. Buiten al deze gezagdragers en de verscheidene soorten soldaten had elk Romeinse leger ook nog andere mensen in dienst zoals bv. een vaandeldrager (signifer), een wachtmeester die elke nacht een nieuw wachtwoord op een tablet geschreven ontving, één standaarddrager (aquilifer) die de eervolle taak had om het legioen te mogen voorafgaan met het Romeinse embleem in de vorm van een arend (aquila), bakkers, trompetters, dokters, …ORGANISATIE VAN HET LEGIOEN EN DE SOORTEN BEVELHEBBERS:
Het legioen was niet enkel op bovenstaande structurele wijze georganiseerd maar steunde ook nog eens op een organisatie naargelang de groepering van soldaten. Zo kunnen we nog eens vier onderdelen onderscheiden in het legioen:1. contubernium
2. centuria
3. cohort
4. legioen zelf
1. Contubernium
Een contubernium bestond uit acht gewone soldaten (legionarii) die samen een kleine tent van vier op drie meter met een voorvertrek, deelden binnen het legerkamp. Verder bezat elk contubernium ook nog een muilezel die de zware last van de soldaten moest dragen als het leger op mars was.2. Centuria
Tien contubernia vormden samen één centuria(80 soldaten) waarvan de leider de centurio was zoals ik reeds vermeld heb hierboven. Als je het tot centurio wou schoppen dan moest je je een zeer goed soldaat betonen en dan kon je via een tussenstap m.n. optio daartoe opklimmen. Verder had elke centuria ook zijn eigen signifer, een veldtekendrager.3. Cohort
4. Legioen
B) De hulptroepen:
Naast de gewone legioenen rekenden de Romeinen ook op de hulptroepen (auxilia), waarvan de soldaten vooral vanaf de Tweede Punische Oorlog in de veroverde provincies of landen gerekruteerd werden. Deze hulptroepen waren veel gevarieerder samengesteld dan de gewone legioenen en bevatten o.a. boogschutters, slingeraars en ruiters. Het opvallendste kenmerk van de auxilia is dat de soldaten altijd niet - Romeins zijn. De auxilia werden nooit ingezet op eigen grondgebied aangezien ze om begrijpelijke redenen zouden kunnen meespannen met hun landgenoten tegen de Romeinen. De auxiliarii genoten ook niet zoveel aanzien als de legionarii van de gewone legioenen.Ze kregen dus een veel lagere rang en ontvingen slechts 1/3de van het loon van een legionarius. Een auxilarius diende 25 jaar als soldaat en kreeg na die periode, samen met zijn gezin, het Romeinse burgerrecht. Dit was een perfecte manier voor niet - Romeinen om te promoveren binnen een generatie.4.1.2 Het leven van een Romeinse soldaat
4.1.2.1 Training en arbeid
A) Training4.1.3 Het legerkamp
Terwijl Romeinse legioenen op mars waren, werd er elke avond opnieuw zonder uitzondering voor gezorgd dat de soldaten een veilig onderkomen zouden hebben waar ze konden overnachten. Als ze weinig gevaar of vijandschap te vrezen hadden, werd het kamp losjes en zonder al te veel verdedigingen opgetrokken, als ze zich in riskantere situaties bevonden, werd het in grote mate voorzien van stevige versterkingen. Maar één ding bleef in alle situaties steeds hetzelfde: het kamp werd opgetrokken volgens een welbepaald plan.
Afbeelding van de verschillende militairen bij de Romeinen |
|||
Centurio
|
Cavalerist
|
Tribuun
|
Banierdrager
|
Vroege legioensoldaat
|
Generaal
|
Veles (werden ingehuurd om te
vechten)
|
|